Geschiedenis



Het in 1978 gepubliceerde "HET STADSARCHIEF VAN SITTARD - 1243 - 1794 -Inventaris en Regesten" door N.G.H.M. Eussen en J.M.A. Kreukels bevat een interessante inleiding over de geschiedenis van de Sittardse archieven.
Deze inleiding (gescand en bewerkt met tekstherkenningssoftware door mijzelf) zal te eniger tijd nog worden opgeschoond: de software is duidelijk niet volmaakt. Overigens is de typische jaren 70 spelling (kultuur, korrespondentie, kompilatie) wel gehandhaafd.






SITTARDSE GESCHIEDSCHRIJVING EN ARCHIEFHISTORIE.


De geschiedenis van Sittard heeft in de loop van de
jaren reeds zeer vele pennen in beroering gebracht. Via boek
en tijdschrift hebben diverse auteurs, overigens niet altijd
met evenveel succes, getracht ons hierin een inzicht te geven
(1). Het is derhalve overbodig - en het ligt uiteraard
ook niet in de lijn van de verwachting van een werk als
deze inventaris - hieraan opnieuw uitgebreid aandacht te
besteden en deze uitgave met een dergelijk overzicht in te
leiden. In het huidige stadium van onderzoek en bewerking
zou dit andermaal een kompilatie betekenen van hetgeen sinds
1644 over Sittard en het Sittarder land werd gepubliceerd.
Hooguit zouden hier of daar enkele verfijningen kunnen worden
aangebracht die bij de ordening en de beschrijving als
nuance of aanvulling op reeds bestaande "gezichtspunten"
werden aangetroffen.

Dit neemt echter niet weg, dat het feit van het gereedkomen
van het eerste deel van de overzichtenreeks van het
historisch archievenbezit van Sittard - thans geordend, geïnventariseerd,
materieel verzorgd en derhalve gereed gemaakt
voor verder onderzoek -, naar we hopen, voldoende aanleiding
zal zijn tot verder uitbouwen en openbaar maken van wetenschappelijk
verantwoorde capita selecta uit de historie van de
stad, die ondanks de vele publikaties op menig punt nog steeds
met de nevelen van het verleden zijn omhuld.

In dit verband lijkt het derhalve meer zinvol eens
iets nader in te gaan op de belangrijkste facetten uit de
plaatselijke geschiedschrijving, het aanwezige archievenbestand
alsmede op de historie en de inmiddels bekend geworden
lotgevallen van het Sittardse archiefwezen als zodanig.
Het behoeft hier verder geen betoog, dat een en ander
vanzelfsprekend in nauwe relatie tot elkaar staat en eng
met elkaar is verbonden. Vooraf dient desondanks toch te
worden gesteld, dat voor deze bijdrage geen enkele aanspraak
op volledigheid kan worden bedongen omdat het gehele arsenaal
van aanwezige archiefstukken niet uitputtend kon worden
bewerkt en gedokumenteerd.




De geschiedschrijving


Wanneer men het grote aantal publikaties ziet, dat
na het verschijnen van het boekwerk "Sittard historie en
gestalte" in 1971 op de markt is gebracht en waarvan het
heet, dat ze op de bronnen teruggaan, is men geneigd te
veronderstellen, dat de auteurs over een uitstekend toegankelijk
en gedokumenteerd archief konden beschikken. Niets
is echter minder waar. Ook "het teruggaan op de bronnen"
blijkt bij nader inzien, op een enkele uitzondering na, het
in een andere vorm gieten te zijn van reeds gedane publikaties,
waaraan dan weer in hoofdzaak de oude kronieken van
Jacob Kritzraedt ten grondslag liggen.

JACOB KRITZRAEDT leidde tussen 1636 en 1646 te Sittard
in het huidige Kritzraedthuis aan de Rosmolenstraat-Plakstraat
(voorheen alleen aan de Plakstraat) een Jezuietenstatie
(2). In de weinige vrije tijd die hem ter beschikking
stond, heeft hij zich aan de hand van bewaard gebleven
archiefstukken intensief bezig gehouden met de historie
van zijn geboortestreek, het aangrenzende Selfkantgebied,
alwaar hij op 1 mei 1602 te Gangelt het eerste levenslicht
aanschouwde. Daar ook Sittard en het omringende gebied
- sinds 1400 verenigd in het ambt Born/Sittard - alsook de
Selkant - deels als ambt Born/Sittard en deels als ambt
Millen - territoriaal tot het hertogdom Gulik behoorden, is
het duidelijk, dat hij beide ambten mede in zijn onderzoek
moest betrekken. Gezien de op schrift gestelde resultaten
mogen we zonder enige twijfel konkluderen, dat hij ook Sittardse
archieven ter raadpleging heeft gehad. Zijn in 1644
ontstane en 348 handgeschreven bladzijden tellende "Stadtbuch
von Gangeit in diese Form und Ordnung gebracht" (3) mag heden
ten dage nog als een betrouwbare gids voor het gehele gebied
gelden. In 1652 vervaardigde hij, inmiddels te Keulen gestationeerd,
hieruit een samenvatting die uitsluitend op de
ambten Born/Sittard en Millen betrekking had onder de titel
"Kurzer gründlicher Bericht van der Herrlichtkeiten und
Herren zu Millen und Born sa viel man erfinden können bis
anno 1652" (4).

Van de studies van Kritzraedt is o.a. door AUGUSTIN
DUNCKEL gebruik gemaakt bij het samenstellen van zijn "Kurze
Chronik von Sittard von 900 bis 1755" (5), die in 1823 in druk
werd uitgegeven. Deze kroniek stond model voor een nieuwe
bewerking en aanvulling door PIETER ECREVISSE in 1837 (6)
en door B.A. POTHAST in 1891 (7). Ook CHRISTIAAN QUIX, die
in 1834 te Aken een "Kroniek van Gangelt" (8) liet verschijnen,
heeft veel gegeven hiervoor ontleend aan het verdienstelijk
en historisch verantwoord werk van Kritzraedt. Ditzelfde
geldt voor JOS RUSSEL, die in 1862 zijn "Kronijk of gescheidkundige
beschrijving der stad en voormalige heerlijkheid Sittard" (9) schreef.

Hierna komen we in de periode van MARTIN JANSEN, die
van 1876 - 1879 de titel van archivaris van Sittard verwierf
en die voor het eerst de belangrijkheid voor de historie
van het hier aanwezige archiefmateriaal aantoonde en dit
ook naar buiten uit bewees (10). Zijn vele artikelen betekenen
in feite de eerste vooruitgang na Kritzraedt in het historisch
onderzoek van de stad (11). Op zijn verdiensten als
archivaris kom ik later nog terug.

Om dit lijstje dan enigermate te kompleteren, noem ik
uit de periode van vóór 1971 - me uiteraard beperkend tot
de aktiefste en voornaamste auteurs - de namen van A.J.A.
FLAMENT, A. HABETS, J. HABETS, L. van MIERT, D. SASSEN en
P. DOEMEN met als uitschieters J.L. OFFERMANS, G. DELHOUGNE,
J.S. KENTGENS, A.H. SIMONIS en J.J.M. TIMMERS. De geschriften
van deze groep zijn in hoofdzaak gebaseerd op archivalische
bronnen ook al worden deze vaak niet nader vermeld
of aangegeven (12).

Na 1971, en vooral na het wegvallen van Offermans en
Simonis, voelde zich plotseling een verhoudingsgewijs groot
aantal personen geroepen iets aan de geschiedschrijving van
Sittard te gaan doen. Het moeilijk toegankelijk zijn van de
archieven, waarin thans voor een deel verbetering is aangebracht,
zal er wellicht de oorzaak van zijn, dat men zich
in hoofdzaak beperkte tot het bijeenbrengen van her en der
verspreide en reeds gepubliceerde gegevens. Een dergelijke
werkwijze dwingt desondanks een zekere bewondering af aangezien
ze als uitgangspunt kan dienen voor verder onderzoek.

Indien de voortekenen niet bedriegen, kondigt zich
momenteel een nieuw tijdperk aan in de historiografie van
Sittard. Als hoopgevende aanzet zou men kunnen noemen het
proefschrift van dr. D. OTTEN (13) dat in 1977 met succes
aan de rijksuniversiteit Utrecht werd verdedigd, een verder
in voorbereiding zijnde doctorsthese aan de universiteit van
Nijmegen, een aantal skripties op universitair en wetenschappelijk
terrein en op het gebied van de beroepsopleidingen,
die alle met gebruikmaking van gegevens uit het gemeentelijk
archievenbezit tot stand zijn gekomen (14).


Sittardse archieven


Wat treffen we nu aan gegevens aan die ons nader inlichten
over het al dan niet voorkomen van archieven, de wijze
van bewaring en eventuele verdere bijzonderheden die voor
ons onderzoek en/of konklusie van belang kunnen zijn? Ter benadering
van deze materie lijkt dat als startpunt het best
kan worden uitgegaan van het aanwezige bestand van vandaag.

In de literatuur is nergens iets te vinden over aankopen
of schenkingen, waardoor we geneigd zijn aan te nemen,
dat de zich thans in depot bevindende archieven, op die van de
voormalige gemeente Broeksittard na, steeds onder beheer van
het stadsbestuur, later gemeentebestuur, van Sittard hebben
gestaan. Wel kennen we de grote ruil tussen Pruissen en
Nederland in 1926 waarbij ook archieven van het Sittardse kapittel
van St. Pieter en van de eertijds hier gevestigde kloosters
van de Dominikanen en Dominikanessen (15) waren betrokken.
De betreffende stukken zijn echter vanuit het huidige Hauptstaatsarchiv
te Düsseldorf niet in Sittard maar in het rijksarchief
in Limburg te Maastricht terecht gekomen, alwaar ze
zich momenteel nog bevinden (16).

Uit de voorliggende herinventarisatie, die thans met de
uitgave van.deze inventaris is afgesloten, blijkt dat het
administratieve deel van het bestuursarchief uit de periode
van het ancien régime, beginnende in 1243 en derhalve doorlopend
tot aan de Franse tijd in 1794, 1.261 nummers telt,
hetgeen uitgedrukt in plankruimte neerkomt op ruim 10 strekkende
meter, waarbij dan niet geteld zijn de 55 charters, die
liggend in platte ladenkasten worden bewaard. Voorts bevinden
zich in het huidige archiefdepot 110 strekkende meter bestuursarchief
uit het tijdperk 1794-1930, dat vóór 1916 nagenoeg
geen andere orde kent dan een chronologische opberging in
archiefdozen. Het aantal lopende meter zal na beschrijving
en materiële verzorging aanzienlijk zijn uitgebreid.
Daarnaast huisvest de bewaarplaats het bestuursarchief van
de in 1942 opgeheven en bij Sittard gevoegde gemeente Broek-
sittard, 1817-1942, dat vrijwel ongeordend is en momenteel
21 meter meet; het rechterlijk archief van Sittard van
1342-1797, dat ruim 2 meter beslaat en waartoe 40 charters
behoren; het archief van het stedelijk gasthuis en de armenmeesters,
1321-1802, zijnde ruim 3 strekkende meter en 165
charters die ook weer liggend ondergebracht zijn in platte
ladenkasten; 46 meter overige archieven van gemeentelijke en
partikuliere instellingen; 23 meter bevolkingsboekhouding,
1835-1939; 1 meter retroacta (kopieën) en registers burgerlijke
stand, 1582-1922 en 2,5 meter kadasterarchieven, 1822-
1940.

Ook elders zijn nog veel meter archief van en met betrekking
tot Sittard aanwezig. Me tot de allervoornaamste
depots beperkend, noem ik in eerste instantie het Hauptstaatsarchiv
 te Düsseldorf alwaar het archief van de hertog
van Gulik, van 1400-1794 onze landsheer, wordt bewaard.
Helaas ontbreekt ons vooralsnog een volledig overzicht waardoor
dit onderdeel niet in planklengte kan worden uitgedrukt
(17).

Voorts berust in het rijksarchief in Limburg te Maastricht
eveneens een aantal strekkende meter bescheiden die
van Sittard afkomstig of die voor het historisch gebeuren in
en rond onze stad van uitermate belang zijn. Zo treffen we
er stukken aan van de schepenbank Sittard met Munstergeleen,
1327-1692; het notarieel archief van Sittard, 1741-1899;de
doop-, trouw- en begraafboeken van Sittard en Broeksittard,
1582-1798; de huwelijksbijlagen van beide plaatsen vanaf
1798; het archief van het kapittel van St. Pieter, 1323-1802;
stukken van kerk en pastorie Sittard; restanten uit het archief
van het Dominikanessenklooster St. Agnetenberg, 1650-
18e eeuw; gedeelten van het archief van het klooster van de
Dominikanen, 1625-1802; de bewaard gebleven stukken van het
ambt Born/Sittard, 1501-1792; de archieven van het vredegerecht
van het kanton Sittard, 1798-1841 en tenslotte het archief
van de rechtbank van enkele politie van het kanton Sittard,
1798-1841 (18). Op de drie laatst genoemde fondsen
alsmede op de huwelijksbijlagen na zou de rest van de
opgesomde archieven desgevraagd in aanmerking kunnen komen
voor inbewaringgeving aan het gemeentearchief van Sittard.
De archiefwet immers voorziet in een dergelijke konstruktie
mits voldaan wordt aan bepaalde in de wet gestelde eisen.
Zowel het kollege van gedeputeerde staten van Limburg alsook
de minister van cultuur, rekreatie en maatschappelijk werk
hebben aan de ingediende plannen voor instelling van een
gemeentelijke archiefdienst en de bouw en inrichting van een
centraal gemeentelijk archiefdepot hun goedkeuring niet
onthouden. Dat daarenboven deze archieven qua inhoud aansluiten
bij hetgeen in het gemeentelijk depot wordt bewaard,
kan zonder meer worden aangetoond (19).

Daarnaast beschikken kerkelijke- en partikuliere instellingen
en instituten alsmede verenigingen in Sittard ongetwijfeld
nog over een aanzienlijke en vaak nog onbekende
archievenschat. Ook van deze groep, die overigens voor de
historie eveneens van bijzondere betekenis en zeker onmisbaar
is, kan wegens gemis aan gegevens in het geheel geen
overzicht worden gegeven. In dit verband zijn inmiddels voorbereidende
besprekingen gevoerd over een mogelijke indepotneming
van de archieven van de parochies van St. Petrus'stoel
van Antiochië en van de H. Michaël, respektievelijk in de
13e en 17e eeuw beginnend. Voor het archief van de Nederlands
hervormde gemeente, dat momenteel door de archivaris
van dit kerkgenootschap te Den Haag wordt geïnventariseerd
en bewerkt, is inmiddels ruimte in het gemeentelijk archiefdepot
gereserveerd.

Om het beeld dan inhoudelijk te kompleteren vermeld ik
tot slot nog de aanwezigheid van een historische- en administratieve
bibliotheek alsmede van enkele bijzondere verzamelingen
zoals een historisch-topografische kollektie met o.a.
±. 3.000 glasplaten (ca. 1860-1950) en een krantenbestand vanaf
1862, waarmee aan opbergruimte rond de 250 strekkende meter zijn
gemoeid.



Verdere lotgevallen van het Sittards archief


Uit de opsomming van de her en der bewaard gebleven archiefstukken
blijkt dat de bestuurders van de stad ondanks
tegenslagen en moeilijkheden op dit gebied steeds een zekere,
zij het niet altijd optimale, zorg voor het archief hebben
gehad. Deze bewering gaat zonder meer op voor de stukken die
een rechtstitel nawijzen en voor die bescheiden die een bezitvormend
karakter dragen. In dit verband is het dan ook
niet verwonderlijk, dat b.v. alle bevestigingen en uitbreidingen
van de stadsrechten door de verschillende gebiedende heren
vanaf 1243 aanwezig zijn (20).

Dit neemt echter niet weg, dat er ondanks alle voorzorgen
en beschermende maatregelen in de loop der tijden
hele brokstukken van het archief van de stad in rook ver-
vlogen, op andere manieren vernietigd of naar elders verhuisd
zijn. Een eerste rampgebeuren dienaangaande treffen
we aan in het jaar 1473, In dat jaar werden de plaatsen
Born, Sittard en Susteren, die door de hertog van Gulik verpand
waren aan Vincentius van Meurs, in bezit genomen door
Karel de Stoute, hertog van Bourgondië. Bij zijn verschijnen
met een grote legermacht voor Maastricht, snelden de
bestuurders Karel tegemoet en boden hem de sleutel van de
stad aan in de hoop dat deze niet onder de voet zou worden
gelopen (21). Toch heeft men hierdoor niet kunnen voorkomen,
dat er incidenteel vernielingen in Sittard werden aangericht
en dat er archieven verloren zijn gegaan. In een relaas dat
zich in het archief van het ambt Born/Sittard bevindt, wordt
hierover gezegd:
" ..•• wie wohl etliche Brief und Siegel, als wir van denen
unseren Vorfahren seliger und uns als den nachkommen
verlehnten Privilegien noch haben, und sonst andere mehr
brieffliche Urkunden, rechnungen und schri~en, zu zeit
Euer Fürstlicher Gnaden Veheden, in einer Kisten, so
da.mals binnen derselben Kirchen bey uns gelegen, das es
doch gleichwohl nit ohne die Wahrheit, das solche Kist in
gemelten Veheden durch etliche Euere Fürstliche Gnaden
Feinde zur zeit, einmal mit gewalt aufgeschlagen worden,
als das zu besorgen, das allerleis darausz verruckt, neben
welchem dan, wie auch glaubich bericht, nachdem das alte
Rathaus bey uns an andere Hauser van Holtz und sonst dermassen
gebauwet ist und gelegen, dass man in sorgen gewest,
da iergens wie einige feuernoth darüber entstahen ader
sonst daran kommen wurde, man einige schriften hat davon
bringen lassen, uns dan van zeiten nemblich var dem
Sittarder Brandt so sich leider im jar 15hundert wenigst
zahl sieben und zwanzig zugetragen, in ein Steinen Haus
binnen der Stadt zu der Putzstrassen alda gestanden,
welches einem Mitratsverwandten zur Zeit, Dreis
Schutgens genannt, zugehörig und der massen erbauwt
gewesen, das man sich allerley freiheit zu feuernoth
darinnen vertrostet, das demnach etliche unsrer vorfahren
der Zeit, eine Kist mit allerley brieffen und
schriften, daran Ihres bedenken am meisten gelegen, in
dasselbe Hauss thun setzen und alda in gewarsam stehen
lassen, und als folgents der jetzt angezugter Brandt
kommen der dan vast grosz und geschwindt gefallen, so
ist zuletzt ja wohl das vorberurt steinen als auch andere
mehr nachbaer Haussern mit allen den jenigene was im
selbigen Haus war, bis zum Grundt abgebrandt, derhalbe
dann bestimmten Kist mit allen das jenigen was darin
war, auch im selbigen Brand geblieben .... " (22).

De beoogde spreiding ter veiligstelling van archieven
in de toren van de St. Petruskerk en in een uit steen opgetrokken
partikulier huis uit voorzorg voor verdere plundering
alsmede uit vrees voor brand in het uit hout bestaande
raadhuis, dat bovendien begrensd werd door aangebouwde
eveneens houten woningen, bleek in dit geval een misrekening
te zijn geweest. Het is duidelijk dat een deel van de stedelijke
archieven v66r 1473 bij deze katastrofe verloren is
gegaan. Op een aantal charters na, die elders - in de kerktoren
en misschien ook wel in het stadhuis - opgeborgen
moeten zijn geweest, treffen we dan ook nagenoeg géén stukken
van vóór dat jaar aan. De inventarisatie geeft ons overigens
hiervan een bevestiging.

De materiële staat, maar dan in negatieve zin, van het
toenmalige stadhuis, dat gelegen heeft "up den marde" zoals
voor het eerst te lezen is in een charter van 24 februari
1401 (23), schijnt in 1527 tot een nulpunt te zijn gedaald.
Immers op 21 september van dat jaar protesteerde dokter
Hendrik Dreis voor de schepenbank tegen "de bouwvalligheit
van het gebouw van dye Halle". In zijn op schrift gestelde
klacht drong hij er bij het stadsbestuur op aan dat het
stadhuis "noodzakelijkerwijs opgebouwd moet worden" (24).
Het rekwest van dokter Dreis heeft voor zover bekend echter
geen effekt gesorteerd. Er zijn tenminste geen aanwijzingen
gevonden die duiden op het aanbrengen van verbeteringen
of op nieuwbouw. Integendeel. Het werd nog erger. Op 22
oktober 1542 kwam zelfs het definitieve einde van dit gebouw
toen tijdens de Gelderse successieoorlog troepen van keizer
Karel V onder bevel van René van Oranje de stad, na een beleg
van vier dagen, veroverden en er dusdanig huishielden
dat "sij die stat altemael slecht hadde gemaeckt ende
daer eijn dorp van gemaeckt" (25), Het is welhaast zeker dat
bij deze aktie waarbij, zoals bekend, het stadhuis in de
as werd gelegd, andermaal archieven een prooi van de vlammen
zijn geworden.

Aan de bouw van een nieuw stadhuis z1Jn jarenlange onderhandelingen
tussen het stadsbestuur en hertog Willem V van
Gulik en zijn kanselarij voorafgegaan. Na een 9-jarige touw-
trekkerij werd men het in 1564 eens over de funktionele bestemming
alsmede over de verdeling van de kosten van dit
nieuw te stichten gebouw. Uit de gesloten overeenkomst blijkt
o.a. dat de traditionele houtbouw in ieder geval vervangen
is door steen en dat naast een aantal bestuurs- en rechtszi
ttingslokalen het stadsbestuur de beschikking kreeg over
een z.g. "brieffkaemer" voor het opbergen en bewaren van de
archieven. Het nieuwe stadhuis, wederom gelegen op de markt,
kwam in 1565 gereed (26). Waar de bescheiden in het stadhuisloze
tijperk zijn ondergebracht geweest, zal wel nimmer
achterhaald kunnen worden.

Na ruim 100 jaar, op 2 september 1677, werd ook dit
stadhuis tijdens êên van de ra.mpdagen voor Sittard, nu door
toedoen van Franse troepen, platgebrand. Van de hele stad
bleven slechts 68 woningen gespaard (27). Dat ook de "brieffkaemer"
en de zich daarin bevindende stukken hun deel kregen,
wordt bevestigd door een aantekening van schepen
Everhartz, die in 1682 op een vraag antwoordde dat het kapittel
van St. Pieter 2: 100 bunder land en twee beemden
en weiden bezat. Hij kon hierover echter geen nadere inlichtingen
verstrekken daar in 1677 met het stadhuis ook "die
Transport- und die Ergebungsbücher" waren verbrand (28).
Toch blijkt ook nu weer uit het nog aanwezige archievenbestand
dat een aanzienlijk deel op het moment van de brand
niet in de "brieffkaemer" geweest kan zijn. Klaarblijkelijk
hing men toen nog steeds het spreidingsprincipe aan.

Overigens was het ergens anders in veiligheid brengen
van persoon en goed alsmede het elders onderbrengen van
waardepapieren door bestuurders een maatregel, die bij dreigend
gevaar regelmatig werd toegepast. Zo is bekend, dat in
1637 - we bevinden ons dan in de dertigjarige oorlog -
bij de nadering van en de daarop volgende brandschatting
door de keizerlijke troepen onder bevel van baron de Suys
het voltallige Sittardse stadsbestuur vluchtte naar Maastricht
en Maaseik in het gebied van de prinsbisschop van
Luik. Dit voorbeeld werd door het merendeel van de meest
gegoede burgers gevolgd (29). Alle aanmaningen en zelfs
dreigementen van inbeslagname van hun goederen hier ter
stede konden de vluchters niet weerhouden betere tijden
af te wachten. Ze bleven waar ze waren. Het gehele bestuurlijke
leven in de stad, met de daaraan verbonden verplichtingen,
werd hierdoor volkomen ontredderd. Op 6 januari
1638 zond baron de Suys pastoor A. Reuter naar Maaseik
om de halsstarrige magistratuur te bewegen terug te keren,
echter zonder succes. Men bleef volharden zolang de troepen
niet waren teruggetrokken. Dit was op 27 juli nog niet
het geval. Pas einde 1638 heeft de hoge legerleiding aan
deze wens voldaan (30). Het is natuurlijk duidelijk, dat
de overplaatsing van de troepen die hier in Sittard en het
Sittarder land waren ingekwartierd in het strategische koncept
van de legerleiding paste en dat aan dit terugtrekken
zeker niet de betekenis van het voldoen aan de eisen van
de Sittardse magistratuur moet worden toegekend.

In 1642 voltrok zich een soortgelijke, of zoals de
tekst zegt "ein haufenweise", uittocht bij de verbreiding
van het bericht van de komst van de beruchte en gevreesde
Hessische legers. En opnieuw dreigde een chaos. Daarom richtte
het stadsbestuur zich in een proklamatie tot de verschrikte
bevolkÎng waarin richtlijnen werden gegeven over het
elders in veiligheid brengen van kostbare zaken alsmede over
de verdediging van de stad. Voorzichtigheidshalve besloot
het stadsbestuur ook het archief naar veiliger oorden te
brengen. In de desbetreffende passage in de stadsrekening
lezen we dienaangaande, dat " ... als der Gefahrhalber der Stattarchief
und der Armenbriefregistern und Munimenten auf
Maeseyck geflouchen und zehn soldaten zur convoy mitgenommen
und die Kisten in Hause Saldert abgeladen ... " (31). Salden was
lid van de magistratuur van Sittard. De mededeling dat het
konvooi door tien soldaten werd geëskorteerd, geeft toch wel
een indikatie dat men zekere waarde aan het archievenbestand
toekende. Deze tijdelijke onderbrenging in Maaseik heeft het
Sittardse archief goed doorstaan. Het (geheel) is later in
ieder geval weer naar Sittard teruggekeerd.

Het belang dat het stadsbestuur aan het archief hechtte,
proeft men andermaal in 1685 toen wederom stukken hetzij weggevoerd
of op een andere manier buiten hun verband waren geraakt.
In de stadsrekening wordt op 18 augustus een uitgave
genoteerd op naam van de paters Dominikanen te Sittard voor
het lezen van 10 hh.missen ter ere van de H. Antonius" ... opdat
de aan de stadt behoorende verlooren papieren weder terecht
zouden komen .•• " (32). Of de Dominikaanse smeekbeden zijn verhoord,
blijkt niet uit de stukken.

Dertig jaar later, direkt na het beëindigen van de
Späanse successieoo~log, was er behoefte aan vervanging of
uitbreiding van het opbergmateriaal. Hierbij kan men zich
de vraag stellen of de archiefkist dan toch van de vele
omzwervingen te lijden heeft gehad of dat tengevolge van
de groei van de administratie de hoeveelheid archief zich
zo sterk uitbreidde dat het aanwezige opbergmateriaal
niet meer toereikend was. Op 11 januari 1715 wordt in de
bijlage van de rekening een kwitantie aangetroffen, waarin
Johan Petrus Simons verklaarde " ... voor burgemeister
Indersittardt weilen eine archive gemacht umb Stattbrieffschafften
darin zu bewahren ... ". Simons ontving aan arbeidsloon
een bedrag van" neun gulden current" (33).

Naast deze vrijwillige inveiligheidbrenging bij dreigend
gevaar, treffen we ook gegevens aan over het opvorderen
van archieven en het onder dwang wegvoeren of meenemen van
bescheiden (34). Hierin schuilt ook een van de redenen dat
in verschillende binnen- en buitenlandse depots stukken worden
aangetroffen die, naar de maatstaven van het herkomstbeginsel,
daarin beslist niet thuishoren.
De Sittardse (en ook andere) archieven zullen het wat
betreft het uiteenrukken en verspreiden andermaal in 1794
zwaar te verduren krijgen als gevolg van een nieuwe poging
tot veiligstelling alsmede van een administratieve maatregel
van de Franse wetgever. Het nieuw in te voeren beginsel van
scheiding van de drie bestuurlijke machten, de zuilen die
sinds eeuwen het bestuur van een stad schraagden, had noodlottigerwij
s tot gevolg, dat de oude stadsarchieven, die archivistisch
bezien een organisch gegroeid geheel vormden, gesplitst
werden in een administratief en een rechterlijk
gedeelte. Nagenoeg alle registers en stukken betrekking hebbend
op de rechtspraak alsmede die van het notariaat werden eigendom
van een ander en nieuw gevormd instituut dat deze taken
van het stadsbestuur moest overnemen. Overeenkomstig de
wet van 9 Vendêmiaire an IV (1 oktober 1795) dienden deze
stukken te worden overgebracht naar de archiefdepots van de
departementale hoofdplaatsen (35).

Voor Sittard was dit echter niet meer mogelijk aangezien
het archief van de stad vóór de komst van de Fransen in 1794
uit veiligheidsoverwegingen reeds naar Düsseldorf, de hoofdstad
van het hertogdom Gulik, was getransporteerd. Deze maatregel
was een uitvloeisel van het schriftelijk overleg tussen
de stadsmagistratuur en de hertog van Gulik, zoals de
gevoerde korrespondentie ons toont. In een schrijven aan de
hertog, gedateerd 12 juli 1794, gaven de meestbeërfden,
burgemeesters, schepenen en raadsverwanten als motivatie
voor hun overleg" ..• daer het keizerlijk leger uit de Nede~lsnden
meer en meer onze grenzen nadert, terwijl Maastricht
niet het geringste schanswerk verricht, zal dit leger tot
achter den Rijn moeten terugtrekken, zoodat de Fransen
wederom onze streken kunnen bezetten (zooals in 1793); zoo
eischt ook de voorzichtigheid dat men zich in dit geval tijdig
voorbereide om niet verrast te worden. Het gevaar is
weliswaar nog niet aanwezig maar het kan, wat God verhoeden
moge, naderbij komen en zoo plotseling aanwezig zijn
dat ons de tijd niet overblijft instructies van Uwe Hoogheid
te vragen •.. " (36). Voor ons onderzoek is daarbij alleen van
belang de eerste vraag, te weten: "moeten archieven en archiefkist
niet weggevoerd worden en zoo ja, waarnaar toe •.. ".
Ofschoon we geen direkt antwoord terugvinden op deze vraag,
krijgen we indirekt toch een aanwijzing dat er iets met de
archieven is gebeurd. Uit een reaktie van maire Königs op
een aansporing tot uitvoering van de wet van 9 Vendémiaire
an IV ( 1 oktober 1795) blijkt "dat de archieven niet meer
in het land zijn en men derhalve niets kan afstaan". Hij
voegt er aan toe, dat de administratie dientengevolge ook
"niet kan aansluiten op de voorgaande periode inzake de
heffing van belastingen. Men is gedwongen een geheel
nieuwe administratie op te bouwen, hetgeen uiteraard vertraging
brengt in de inning en afdracht van de belasting".
Hoe deze aangelegenheid uiteindelijk is opgelost, zal ons
wellicht de inventarisering van het Frans archief van de
gemeente Sittard leren.

Een aantekening van M. Jansen geeft vervolgens aan, dat
de Sittardse stukken met toepassing van de wet van 9
Vendémiaire an IV in 1806 vanuit Düsseldorf naar Aken, de
hoofdstad van het departement van de Roer, zijn overgebracht
alwaar ze in het archief van de "Rechtbank van Eersten Aanleg"
bewaard werden. In 1874 keerden ze vandaar weer naar
Düsseldorf terug (37), Hierbij blijft het echter de vraag
om welke stukken het gaat? Uitgaande van het aanwezige bestand
in Sittard en de in 1872 door Franquinet en in 1878-
1880 door Jansen opgemaakte overzichten, moeten we de konklusie
trekken, dat hier slechts van een deel van het
Sittards archievenbezit sprake kan zijn geweest. Het door
maire Königs gegeven antwoord over de afwezigheid van de
archieven moet dan willens en wetens tot doel hebben gehad
de Franse bezetter om de tuin te leiden, Of was hij
inderdaad onkundig van het feit dat mogelijk ook beschei-
den in Sittard ondergedoken konden zijn? Daar er geen aanwijzigingen
bestaan dat het aanwezige bestand van elders
terug werd ontvangen en mede gezien de mislukte poging
van Jansen om in Düsseldorf verblijvende stukken terug
te krijgen (38), moet worden gesteld, dat de thans in
Sittard berustende stukken de stad ook toen niet hebben
verlaten.

Tegenover deze feitelijke verliezen voor het gemeentearchief
kan echter ook een tijdelijke aanwinst worden geboekt
in de vorm van de kerkelijke doop-, trouw- en begraafboeken,
die als uitvloeisel van een bepaling van het koncilie
van Trente (1545-1563) door de parochiegeestelijkheid
moesten worden aangelegd en bijgehouden. Een.zelfde gedragslijn
was voor de protestantse gemeenten neergelegd in de
Gulik-Bergse kerkverordening uit 1672. De invordering van
deze registers door de burgerlijke overheid vond zijn
grond in de Franse wet van 20 september 1792, die in artikel
2 de overbrenging gelastte naar "la maison connnune". Voor
het departement van de Roer - waarbij Sittard was ingedeeld -
is deze wet van kracht verklaard bij reglement van 12
Florêal an VI (1 mei 1798). De overbrenging geschiedde
aanvankelijk naar de hoofdplaatsen van de kantons. Via de
wet van 28 Pluviêse an VIII (17 februari 1800), die de
kantonnale gemeentelijke administratie afschafte en verving
door een meer gedecentraliseerd bestuur, kwamen deze registers
terecht op de mairies van de verschillende plaatsen, een
indeling die over het algemeen overeenkomt met de tegenwoordige
gemeenten (39).

Bij koninklijk besluit van 20 juni 1919, staatsblad 389,
werd echter, gezien de vaak onoordeelkundige bewaring, de
overbrenging van deze belangrijke registers naar de rijksarchiefbewaarplaatsen
in de provincie gelast. Het aanvankelijke
verzet tegen het verlies van deze voor de stad waardevolle
boeken is door het gemeentebestuur van Sittard eerst
per 15 april 1925 gestaakt met het transport naar het rijksarchief
te Maastricht (40). Met gebruikmaking van de mogelijkheden
die de archiefwet 1962 biedt ten aanzien van inbewaringgeving
van deze registers aan die gemeenten die aan
het gestelde eisenpakket voldoen, is door het kollege van burgemeester
en wethouders inmiddels een aanvrage tot deponering
in Sittard bij de bevoegde instantie ingediend waarop
goedgunstig is beslist.

Na 1815 kwam Sittard en het omringende gebied - dat vanaf
1400 tot het hertogdom Gulik heeft behoord~ voor het eerst
in de geschiedenis bestuurlijk en territoriaal onder Nederlandse
vlag. Sindsdien deelde het de lotgevallen van Limburg
in het verenigd koninkrijk, de Belgische tijd, als lid van
de Duitse bond en uiteindelijk als Nederlandse provincie.
De maatregelen op archiefgebied door de Nederlandse regering
genomen, golden uiteraard nu ook voor Sittard (41).



Naleving wettelijke bepalingen en huisvesting

Uit het vóorgaande moge blijken dat de door het stadsbestuur
en de overheid genomen maatregelen ter bescherming
en veiligstelling van de archieven in vroeger dagen uitsluitend
gericht waren op het juridisch aspekt van de inhoud,
n.l. het bewijzen van de rechtstitels die men had weten te
verkrijgen of die réchtstreeks aan de stad en zijn bewoners
waren gegeven. Heel langzaam groeit thans het besef dat
archieven ook nog een andere funktie kunnen vervullen, n.l.
die van bronnen voor de geschiedschrijving. De genomen
wettelijke maatregelen dragen dan ook duidelijk beide kenmerken:
naast het juridisch bewijs, een streven naar openbaarheid,
toegankelijkheid, onderzoek en publikatie. Reeds
in 1829 werden bij ministeriële beschikking van 4 augustus
de beheerders van plaatselijke archieven gemachtigd toegang
te verlenen "aan hen bekende en vertrouwde personen, die
in het algemeen belang geschiedkundige naspeuringen wensen
te doen". Het is duidelijk, dat parallel hieraan regels werden
ontwikkeld die een deskundig beheer en een gewaarborgde en
veilige opberging beoogden.

In dit verband is het interessant te onderzoeken hoe
de genomen wettelijke bepalingen door het gemeentebestuur
van Sittard werden geïnterpreteerd en nageleefd. Aan de hand
van de inventarisering zullen we trachten ons hiervan een
beeld te vormen. De vraag of Sittard inderdaad archieven
bezat, hebben we reeds met onze voorgaande opsomming positief
kunnen beantwoorden. Ik durf hier zonder meer te stellen, dat
de stad steeds dik in dit soort van papieren heeft gezeten en
nog zit. Hiervan leggen overigens de in verleden en heden opgemaakte
inventarissen voldoende getuigenis af.

Naast de landelijke overheid heeft zich ook het provinciaal
bestuur met aangelegenheden betreffende waarde, bewaring
en inventarisering van archieven bezig gehouden. Herhaalde
malen zijn de gemeentebesturen via het Administratief
Memoriaal en de Provinciale Bladen hierop geattendeerd of
werden dienaangaande nadere richtlijnen gegeven (42). Reeds
bij circulaire van 10 november 1829 legde het provinciaal
·bestuur de gemeenten de verplichting op o.a. een afzonderlijk
lokaal voor de bewaring van archieven in te richten,
veiligheidsvoorschriften in acht te nemen en een inventaris
op te (laten) maken volgens een gegeven schema. Bij circulaire
van 17 september 1834 werden de gemeentebesturen
nogmaals aangespoord het rondschrijven van 10 november
1829 na te komen, aangezien gebleken was, dat de gedane aanbevelingen
niet overal waren opgevolgd. Over de uitkomst
van het aantal opgemaakte inventarissen tasten we overigens
nog in het duister. Dit geldt voorlopig ook nog voor het
gevraagde overzicht van de Sittardse archieven. Hier kan
wellicht de inventarisatie van het bestuursarchief over de
periode 1794-1930 uitsluitsel geven.

De aanschrijving van het provinciaal bestuur van 10
maart 1870 (43) daarentegen leidde voor Sittard wel tot
een tastbaar resultaat, dat, na een ter plaatse gedaan
onderzoek, neergelegd is in een"Inventaris" die door G.D.
Fran~uinet, rijksarchivaris in Limburg, in 1872 werd samengesteld
(44). In een hieraan toegevoegd afzonderlijk hoofdstukje
"Inventaris der oorkonden berustende ten archieve
van de gemeente Sittard" geeft hij in regestvorm de beschrijvingen
van een 38-tal charters uit de periode 1276-
1681. In zijn "Voorwoord" zegt hij dat:
" ... het archief der Gemeente Sittard niet vele oorkonden
meer bezit. Wij geven hier den inventaris van die pergamenten
welke nog bij 't Gemeentebestuur bewaard worden.
Waar de overige handvesten en privilegiebrieven
gebleven zijn is onbekend; hetgeen ten aanzien van
eene zoo oude en in de Limburgsche geschiedenis zoo
merkwaardige stad wel te betreuren is. Buiten de bescheiden,
wier inhoud wij mededeelen, zijn er nog verschillende
Raadsnotuulboeken, Gildenregisters, Stadsen
Gildenrekeningen en stukken betrekkelijk 't Armbestuur
en de Armeninrichtingen. Velen daarvan zullen
niet van belang ontbloot zijn voor de lokale geschiedenis.
De omstandigheid echter, dat, ten gevolge van
't bouwen van een nieuw stadhuis, men genoodzaakt is
geweest de ten vroegeren gemeentehuize aanwezige registers
en papieren in een eng en bekrompen lokaal
der gemeenteschool, 't eenige wat beschikbaar was, over
te brengen, heeft mij belet voorhands een onderzoek
dier stuk.ken te kunnen doen en de waarde van hun inhoud
te beoordeelen. Dit zal werk van lateren tijd zijn".

Een merkwaardig voorwoord, tenminste als men bedenkt,
dat een jaar of vier later door de gemeente Sittard officieel
de titel van archivaris werd verleend aan de notaris
en griffier van het kantongerecht, het raadslid Martin
Jansen, die deze funktie uitoefende van 13 juni 1876 tot
aan zijn vertrek naar Venlo op 14 februari 1879 (45), Inmiddels
was het nieuwe stadhuis waarvan Franquinet in zijn
voorwoord spreekt, op 10 november 1874 officieel geopend.
"Op voormelden 10 November werden ook de Secretarie en de
Raadsvergadering en het Archief naar dit nieuwe gebouw overgebragt"
(46). Plotseling bleek er een overvloed aan archiefstuk.
ken aanwezig te zijn. Jansen vatte zijn taakomschrijving
nauwgezet op en de eerste resultaten van zijn werk lieten
dan ook niet lang op zich wachten. Reeds in 1878 was het eerste
deel van zijn "Inventaris van het oud-archief van
Sittaiid van 1243-1609" gereed. Het werd in druk uitgegeven.
In dit deel beschrijft hij, ook weer in regestvorm en chronoligsch,
363 nummers, deels charters en deels akten uit
cartularia. Voor een verantwoording kunnen we ook hem beter
aan het woord laten. In zijn "Voorwoord" zegt hij:
"Toen voor eenige jaren het vertrouwen onzer medeburgers
ons een zetel in de plaatselijke vertegenwoordiging
-onzer moederstad inruimde, maakte het oud archief,
dat tot dusverre in bekrompen lokalen opeengehoopt lag,
onze belangstelling gaande en meenden wij het als een
deel van ons mandaat te moeten beschouwen, onze jeugdige
krachten ook aan de verbetering van het archiefwezen
en daardoor aan de verbreiding der kennis onzer voorvaderlijke
geschiedenis dienstbaar te maken. En als weinig
tijds daarna het archief naar het pas voltooide raadhuis
werd overgebracht, namen wij de taak op ons om in de
rangschikking der oude stukken eenige regelmaat en orde
te brengen, en om datgene, wat ons voor de gewestelijke
en plaatselijke geschiedenis waarde scheen te hebben,
op te teekenen, opdat dit tot leiddraad bij de raadpleging
van het archief zou kunnen strekken. Alras echter
bleek ons, dat eene bloote opsomming der aanwezige be-
scheiden weinig nut zou hebben en dat slechts door een
beredeneerden inventaris het doel kon bereikt worden, dat
wij voor oogen hadden, namelijk het aanwijzen van bouwstoffen
voor de geschiedenis van Sittard; en toen ons,
als bewijs van belangstelling voor de ten behoeve van het
archief verrichte werkzaamheden, door den gemeenteraad
de titel van archivaris werd toegekend, was het voor
ons plicht geworden aan den herhaalden aandrang onzer
vrienden gevolg te geeven door de uitgave van den door
ons samengestelden inventaris, waarvan bij deze het
eerste gedeelte het licht ziet.

De stukken, die wij beschreven hebben, zijn meestal
onuitgegeven. Een vijf en twintigtal werd door den
provincialen archivaris van Limburg Mr. Franquinet opgenomen
in zijn OVERZICHT DER GEMEENTE ARCHIEVEN en
enkele andere treft men verspreid in bekende oorkondenboeken
aan; de overige waren tot dusverre onopengesneden
bladen der geschiedenis van Sittard. Wij vangen onze
verzameling aan met het voor deze plaats verreweg
belangrijkste stuk, waarbij de eerste stedelijke rechten
aan Sittard worden toegekend en eindigen met een schepenbrief
van 27 juni 1609, de laatste oorkonde opgemaakt
vóór de in bezitneming van Sittard door de paltsgravin
Anna van Beieren en den keurvorst Johan Sigismund, markgraaf
van Brandenburg. Wij sluiten opzettelijk het eerste
gedeelte van onzen arbeid hier af, wijl door den erfopvolgingsstrijd,
die na den dood van hertog Johan Willem
over het bezit van Gulik, Berg, Kleef en Mark ontvlamde,
een natuurlijke grens is afgebakend van de geschiedenis
dier landen vóór en na hunne feitelijke
verdeeling tussen Palts-Nieuwburg en Brandenburg" (47).
Dan geeft Jansen een verantwoording van zijn beschrijvingswij
ze, van zijn bevindingen naar kompleetheid en toestand
alsmede van zijn opsporingen in Düsseldorf en de aldaar ondernomen
pogingen tot teruggave. Over het negatieve resultaat
van zijn herenigingsverzoeken is reeds bericht.

Na de benoeming van Martin Jansen tot notaris in Venlo
in 1879 verscheen in 1880 aldaar het tweede deel van de Sittardse
archiefinventaris, die de periode 1609-1794 analyseert.
Dit deel heeft een indeling in hoofdstukjes en bevat
247 beschrijvingen, het merendeel weer in regestvorm.
Het sluit met een opsomming van de aangetroffen stadsrekeningen
van 1577-1794, de gasthuis- en armenrekeningen
over dezelfde periode en van aangetroffen archieven die de
uiterlijke vorm van registers of bundels vertonen vanaf
1527 tot einde 18e eeuw. Beide inventarissen zijn aan het
begin voorzien van een verantwoording in de vorm van een
inleiding en aan het einde sluiten ze met een gekombineerd
persoonsnamen-, plaatsnamen- en zakenregister. Over dit
tweede deel zegt Jansen dat:
".,. het nu ruim twee jaar geleden is, dat wij het
eerste deel van dezen bundel in het licht gaven. Wij
bevroedden toen weinig, dat een aanstaand vertrek
uit onze vaderstad, gevoegd bij andere omstandigheden
van verschillenden aard, ons zou beletten, het vervolg
der beschrijving van de bescheiden in het oud archief
van Sittard voorhanden, zoo volledig te maken als het
ons wenschelijk voorkwam. En dit toch moesten wij ondervinden.
Daar echter de vroeger door ons gemaakte aanteekeningen,
tot grondslag van het nog onvoltooide werk bestemd,
te eeniger tijd haar nut konden hebben, besloten
wiJ ze tot een geheel te ordenen en als vervolg op het
eerste gedeelte van onzen inventaris uit te geven ••• " (48).

Vervolgens spreekt hij de hoop uit dat er iemand na
hem zal komen, die "lust en tijd hebbe~ om de aangevangen
classificatie van het oud archief van Sittard ten einde te
brengen en daarin aanleiding vinde, datgene uit te werken
wat wij moesten generaliseren en aan te vullen wat aan onze
beschrijving ontbreekt". Hij betreurt dat hij zijn voornemen,
zoals aangekondigd in zijn eerste deel, een overzicht te
geven van de te. Düsseldorf aanwezige Sittardse stukken niet
ten uitvoer kan leggen in verband met de gewijzigde omstandigheden.

Ofschoon beide delen naar de begrippen van die tijd een
uitstekend inzicht geven in het akten- en chartermateriaal,
blijft echter een overzicht van de aanwezige andere stukken
voor ons verborgen. Deze groep wordt afgedaan met algemene
en meestal nietszeggende beschrijvingen zoals b.v. "Allerhande
bescheiden, hoofdzakelijk uit de achttiende eeuw, over
door de stad geheven verbruiksbelastingen; minuten en concepten".

Toch is de uitgave voor de Sittardse geschiedschrijving
nog steeds een rijke bron van informatie. We kunnen er grote
waiμ-dering voor hebben. Jansen vermeldt zelfs archiefstukken
waarnaar we momenteel tevergeefs zullen zoeken. Afgezien
van enkele dateringen zijn zijn beschrijvingen, zoals de
praktijk leert, betrouwbaar. En desondanks moet worden opgemerkt,
dat de inventaris, gemeten naar de huidige inzichten,
archieftechnisch niet aan de eisen voldoet. Hij beperkt zich
ove:rwegend tot een regest of korte inhoud van de charters
en akten, zonder aandacht te besteden aan de herkomst. Hierdoor
formeert hij een uitsluitend chronologische lijst
die geen enkel oog heeft voor het fonds waaruit het stuk
afkomstig is. Hij maakt er, om het maar eens culinair uit
te drukken, een stamppot van die overigens het predikaat
uistekend mag voeren. Deze bemerking moet beslist niet als
verwijt worden opgevat daar immers het archivistische begrip
van het herkomstbeginsel in die dagen nog niet die
scherpe omlijning van heden ten dage kende en Jansen derhalve
niet dienovereenkomstig kon handelen. Ondanks dit blijft
het de grote verdienste van Jansen dat hij de belangrijkheid
van het Sittardse archief inzag en dit ook propageerde,
aan anderen meedeelde en maatregelen voor behoud en
konservering nam. Hij wilde en wist ook iets te doen met
deze rijkdom aan inhoud, waardoor hij het zich gestelde
doel, n.l. "de vooruitgang in de historiografie van zijn
stad" op een niet te miskennen manier bevorderde. Er zijn
dan ook niet minder dan 40 bijdragen, alle teruggaande op
de door hem beschreven archiefbronnen, van zijn hand verschenen
(49).

Na het vertrek van Jansen in 1879 viel er een diepe
stilte over het Sittards archief. Onder zijn opvolgers-beheerders
(of hoe moeten we hen betitelen) - overigens een toentertijd
onbezoldigde erebaan, die desondanks zonder onderbreking
was bezet - vernemen we van "een voortgang van de
inventarisatie" of van andere bedrijvigheden op dit gebied
niets meer. De archieven bleven in de kast en de inspiratie
voor het schrijven van historische bijdragen daalde - zeker
de eerste decennia - tot een nulpunt.

Als opvolgers van Martin Jansen troffen we aan mr.
P.B.H.M. Swart, kantonrechter, van 1880-1888; A. Arnoldts,
ambtenaar van de burgerlijke stand, raadslid en wethouder,
van 1888-1902 en C. Jansen, klerk ter gemeentesekretarie
en vanaf 1905 gemeentesekretaris, van 1902-1915 (50). De
door het provinciaal bestuur van Limburg periodiek gestel-
de vragen over huisvesting van en verantwoordelijk persoon
voor het archief worden steeds onder toevoeging
van de naam van de "beheerder" positief beantwoord.

In 1915 echter deed zich een eigenaardigheid voor.
Ofschoon in de literatuur vermeld staat, dat G. Delhougne
als "archivaris" en zelfs als "amateur-archivaris" is
aangesteld,' 1914-1941 ( 51 ) , berichtte het gemeentebestuur
op de gebruikelijke periodieke vraag van gedeputeerde
staten, dat de verantwoording berustte bij "J.M. van
de Venne, adjunct-commies bij het Rijksarchief in Limburg".
Er werd nog aan toegevoegd, dat hem tevens opdracht was
gegeven "een nieuwen inventaris sa.men te stellen" (52). In
1916 stelden burgemeester en wethouders dat "sinds het ontslag
van secretaris Jansen nog niet voorzien is in de vacature
archivaris. Thans is de heer van de Venne met het bijwerken
van het archief bezig. Wanneer dit afgerond is, wordt
een nieu'W'e archivaris benoemd" (53). Een gelijkluidend antwoord
werd gedurende de jaren 1917-1919 gegeven (54). In 1920
formuleerden burgemees·ter en wethouders hun antwoord met
te stellen dat "de betrekking van archivaris vacant is. De
werkzaamheden voor een nieuwe klapper zijn opgedragen aan
de heer van de Venne". Ze voegden toe, dat "thans een nieuwe
kluis gebouwd wordt. Zoodra alles gereed is wordt de nieuwe
titularis benoemd" (55), Na het in druk uitgeven van de
inventaris (1920) luidde het antwoord: "het beheer van het
archief ·wordt nog steeds door den gemeente-secretaris waargenomen
als waarnemend-archivaris" (56). In 1938 deelde men
tenslotte mee, dat "Sittard niet beschikt over een archivaris
zooals bedoeld in artikel 15 van de Archiefwet 1918;
wel is met ingang van 1 augustus 1938 een ambtenaar belast
met de ordening en beschrijving der Sittardse archieven in
den persoon van J.L. Offermans" (57).

De inventaris, door J.M. van de Venne in 1916 voltooid,
is in 1920 (58) in druk uitgegeven. Uit alles blijkt, dat
op de een of andere manier kortsluiting is ontstaan tussen
het gemeentebestuur en de auteur. De uitvoering draagt
hier dan ook alle kenmerken van: de tekst is ongekontroleerd,
ongekorrigeerd en ze wemelt van drukfouten en verkeerd
gelezen begrippen. Helaas is de toedracht niet meer
exact uit de aan'W'ezige stukken te herleiden. Voor zover kan
worden achterhaald stamde het idee om het archief te inventariseren
uit.een gesprek van burgemeester A.H. Gijzels
(1904-1926) met de toenmalige rijksarchivaris A.J.A. Fla.ment.
Op 8 februari 1916 kreeg de rijksarchivaris het verzoek
"zonder eenige verplichting de heer J.M. van de Venne, ambtenaar
bij het Rijksarchief, naar Sittard te zenden om een
onderzoek te laten instellen naar de toestand van het oudarchief
en om te bezien wat gedaan moet worden en hoeveel
tijd daarmee gemoeid is". Het onderzoek van van de Venne
leidde tot een overeenkomst. De gemeenteraad stelde een
bedrag van f 250,- beschikbaar (59) waardoor van de Venne ziJn
inventarisatiewerkzaa.mheden op "maandag 20 maart 191611 kon
beginnen (60). Aanvankelijk scheen het werk succesvol te
verlopen. Reeds in februari 1917 werden offertes gevraagd
bij verschillende drukkerijen voor het in druk uitgeven van
de inventaris. Van de Venne was inmiddels onder de wapenen
geroepen en verbleef dientengevolge in Oisterwijk. Vanuit
deze plaats voerde hij de verdere korrespondentie met het
gemeentebestuur die op 14 juni 1917 voorlopig afgebroken
werd met de mededeling van burgemeester Gijzels dat "met
het oog op de duurte van het papier enz. de druk van de
inventaris is uitgesteld". Bij die gelegenheid verzocht
hij van de Venne "de geschreven minuut ter bewaring naar
Sittard te zenden" (61).

Tegen het einde van de oorlog in 1918 pakte van de
Venne de afgebroken draad weer op en informeerde naar het
vervolg in de gang van zaken. Op 28 november 1919 droeg het
kollege van burgemeester en wethouders van de Venne op alsnog
prijsopgave te vragen bij de drukkerij Mercurius in
Sittard, die 6 december werd ontvangen. Diezelfde dag nog
deelde het gemeentebestuur van de Venne mee, dat besloten
was het drukken van de inventaris uit te besteden aan Mercurius
drukkerij te Sittard voor de prijs van f 515,- voor
100 exemplaren. Het kollege deed deze mededeling vergezeld
gaan van een verzoek om eventuele aanvullingen voor de inventaris
"thans hierin te verwerken" (62).

Hierna stokte de korrespondentie. De handgeschreven koncept-
inventaris werd buiten medeweten van van de Venne op een
of andere wijze doorgespeeld naar de drukker. In een reaktie,
gedateerd 8 oktober 1920, sprak van de Venne dan ook
zijn verontwaardiging en verwondering uit over het buiten
hem om uitgeven van zijn werkstuk. Hij protesteerde uitdrukkelijk
tegen de gang van zaken. In zijn argumentering stelde
hij, dat "1) het van de drukfouten wemelt die vaak zeer
storend zijn; 2) de inleiding alsmede de index op persoons-
en plaatsnamen ontbreken en 3) bij de druk geen rekening
gehouden is met de eigenlijke tekst en de noten hetgeen tot
uitdrukking had moeten komen". Van de Venne verzocht derhalve
de verdere verspreiding stop te zetten, een nieuwe omslag
te laten maken en een inleiding en indices toe te voegen waardoor
"nog veel goed gemaakt kan worden". Hij drong er verder
op aan "te voorkomen dat zijn goede naam door het slijk gehaald
wordt, alhoewel de drukfouten blijven en dit alles op het conto
van de auteur komt" (63). Omdat het gemeentebestuur niet aan
zijn verzoek heeft (kunnen voldoen) voldaan, distantieerde
van de Venne zich officieel van deze uitgave door het
doen publiceren van een verklaring van gelijke strekking
in het Nederlandsch Archievenblad, het orgaan van de vereniging
van archivarissen in Nederland (64).

Ond.anks deze misgrepen in de uitvoering, betekent dit
werkstuk in vergelijking met de inventarissen van Franquinet
en Jansen vaktechnisch toch wel een grote verbetering.
Niet alleen hanteert van de Venne een rubriekenindeling,
hij tracht hierin ook het respect-des-fonds stringent toe te
passen, Van de beschreven charters is een regestenlijst toegevoegd,
Het is duidelijk, dat een betere koördinatie en samenwerking
een handzamer en betrouwbaarder werkstuk had
kunnen opleveren.

Per 1 augustus 1938 volgde dan de aanstelling van
J.L. Offermans (+ 28 januari 1972) tot ambtenaar ter gemeentesekretarie
met de opdracht "de ordening en beschrijving
van het oud-archief" ter hand te nemen. Volgens de bepalingen
van de archiefwet 1918 voldeed hij aan de daarin
gestelde eisen van vakbekwaamheid. Een officiële aanstelling
als gemeentearchivaris en een verheffing van het archivariaat
tot zelfstandige tak van dienst heeft hij echter nimmer
kunnen bewerkstelligen. Dit geschiedde met ingang van
1 januari 1975 toen de gemeenteraad van Sittard in zijn vergadering
van 19 december 1974 een gemeentelijke archiefverordening
vaststelde, een aanwijzing deed van een ruimte als
centrale gemeentelijke archiefbewaarplaats alsmede een gemeentearchivaris
benoemde (65).

De dertiger jaren van deze eeuw, de tweede wereldoorlog
en de naoorlogse periode waren er mede debet aan dat
het Sittardse archiefwezen gedurende deze tijd de wind niet
in de zeilen kreeg. Naast de moeilijke tijdsverschijnselen
traden er problemen op in algemene zin terwijl de huisvesting
steeds problematischer werd. De groei van de bevolking, de
zorg voor wederopbouw en herstel van de ekonomie genieten
binnen de budgettaire beperkingen van een moeilijke tijd nu
eenmaal voorrang boven de in feite alleen maar geldvragende
kultuur en wetenschap. Het in 1874 gebouwde raadhuis aan
de Markt, waarin in 1924 de brandvrije bergplaats in de
benedenverdieping op advies van de provinciale inspekteur
voor de archieven wegens ruimtegebrek werd uitgebreid met
het ernaast gelegen vertrek (66), kon op de duur aan het
oud-archief geen plaats meer bieden. De bouw van een nieuw
archiefdepot beperkte zich slechts tot het maken van plannen
op de tekentafel. In het begrootte bedrag van J 1.260,- was
het plaatsen van een stalen kluisdeur van f 900,- begrepen
(67). Na een aantal interne verplaatsingen kwam het archief
dan uiteindelijk terecht op de zolder van een bijbouw
van het raadhuis.

De verkoop van het stadhuis aan de Markt in 1964 bracht
het archief naar ruimten in het voormalige Dominikanenklooster
aan de Oude Markt, waarmee het terugkeerde in de huisvesting
waar het na de konfiskatie door het Franse bewind in 1797
van 1802 tot 1852 reeds onderdak vond (68).

In 1969 volgde dan de verhuizing naar de zijkapel van
het bisschoppelijk college aan de Walstraat. Voor de veilige
bewaring van het oudste deel van het archief (1243-
1798) werd daarnaast een kelderkluis van de toenmalige Amsterdamse
bank aan het hoekpunt Parklaan-Engelenkampstraat
gehuurd. De aldaar ondergebrachte stukken zijn op 14 maart
1972 weer met de bescheiden in het bisschoppelijk college
herenigd (69).

Op 30 augustus 1974 werd dan tenslotte het nieuwe stadskantoor
aan de Baenjenstraat officieel geopend. In dit gebouw
is een ruime archiefbewaarplaats geprojekteerd en ingericht
die aan de vigerende rijksvoorschriften overeenkomstig de
archiefwet 1962 voldoet en derhalve ook de vereiste goedkeuringen
heeft verkregen (70).




Verantwoording

De vele verhuizingen, vooral in de laatste decennia, ziJn
vanzelfsprekend de bestaande orde niet ten goede gekomen.
We weten allen maar al te goed, dat bij omhuizing dingen
verloren gaan en verspreid raken. De voorheen gebezigde
opbergmethode in portefeuilles droeg uiteraard hiertoe bij.
Een plaatsing in archiefdozen zou het uiteenvallen van bundels
in lintmappen zeker hebben beperkt. In zo'n geval zorgen
de verhuizers dan wel voor een "eigen orde", die bestaat in
het blindelings bijeenrapen van de stukken en het verspreiden
daarvan over de lege portefeuilles.
Overigens nodigde de uitstekende outillage in het nieuwe
stadskantoor bovendien uit tot een aanpassing op het vlak
van de materiële verzorging.

Daarnaast had een voorlopige rekonstruktie van de
inventaris van van de Venne in 1973-1974 reeds aan het licht
gebracht, dat een aantal stukken ontbrak en dat andere groepen
waren toegevoegd en niet geadministreerd. Bij nagenoeg
alle inventarisnummers, die uit losse stukken bestonden, was
de chronologische volgorde zoek, terwijl voorts nogal wat
stukken werden aangetroffen, die beslist niet in het fonds
van het bestuursarchief over de te inventariseren periode
thuishoorden.

Bij nadere beschouwing van de inhoud van de inventarisnummers
kwamen we al spoedig tot de ontdekking dat diverse
bundels duidelijk onvoldoende waren gespecificeerd en uitgepuurd.
Dit laatste kan het best geïllustreerd worden aan
de hand van het aantal beschrijvingen dat bij van de Venne
ruim 600 en bij de herinventarisatie meer dan het dubbele
bedraagt.

Ieder inventarisnummer is thans van een omslag en een
indikatie voorzien. Het geheel is op enkele buitenmatige
registers na geplaatst in archiefdozen, die een duidelijk
leesbaar etiket dragen. De charters - aanvankelijk gevouwen
in enveloppen en opeengepakt in kartonnen dozen - worden
liggend en opengevouwen in speciaal daartoe vervaardigde
platte ladenkasten bewaard.


Samenvattend zouden we tot slot mogen stellen, dat na
eeuwenlange zorgvuldige bewaring en konservering - uiteraard
vergezeld van vele van buitenaf komende ups en downs -
er vooral na 1945 - als gevolg van de naweeën van de tweede
wereldoorlog en de vele huisvestingsproblemen - een zekere
neergang valt waar te nemen, die momenteel - dank zij de
zich in positieve zin wijzigende inzichten - weer definitief
is overwonnen.

Gaarne spreken wij hierbij dan ook de hoop uit, dat
zich de huidige situatie bestendigt en zo mogelijk verbetert
en dat de thans ingestelde gemeentelijke archiefdienst
niet aileen op het vakgebied, doch ook op het terrein van
de historie van stad en streek die plaats gaat innemen, die
haar krachtens de inhoud van het rijke archief zonder meer
toekomt. Moge deze inventaris daartoe zijn bijdrage leveren.




NOTEN

(1) Zie hiervoor de door W. Sangers en A.H. Simonis gegeven
literatuuropgave in het boek Sittard historie en gestalte,
Sittard 1971, 542-560 alsmede de onder auspiciën
van de V.V.V.-Sittard uitgegeven reeks van werkjes na
1972.
(2) o.a. J.J.M. Timmers, Sittards oude monumenten, in: Sittard
historie en gestalte, Sittard 1971, 374; A.H. Simonis,
Jaoob Kritzraedt te Sittard en de Contra-Reformatie, in:
Album dr. M. Bussels, Hasselt 1967, 511-515; J.L. Offermans
en A.H. Simonis, Het Kritzraedthuis. Een waardig accent
in het Sittardse stadsbeeld en een stijlvol pronkjuweel
van Maaslandse Renaissance, Sittard 1964, 12-16;
J.S. Kentgens, Het Land van Sittard. Pater Jacob Kritzraedt
S.J., in: De Maasbode 21 augustus 1936, avondblad; J. Grein,
Eine HeimataussteZZung in Sittard. Was das GeiZenkirchener
Land interessiert, in: Rechts und Links der Wurm 12
augustμs 1936; J.S. Kentgens, Pater Jakobus Kritzraedt S.J·.
De kroniekschrijver van het Zand van Sittard, in: Limburger
Koerier 8 augustus 1936; L., van Miert, De Sittardse
Jezutetenstatie 1636-1646, in: Publications LVII
(1921), 115-127 met bijlagen.
(3) Kl. Flink, Die ehemaZige Stadt GangeZt unter Heinsberg,
Brabant und JUZich, Geilenkirchen 1975, 4-5; J. Belonje,
De Zeenkamer van MiZZen, in: Limburgse Leeuw V (mei-juni
1957), 90; W. Bax, Het Protestantisme in het bisdom
Luik en vooral te Maas·tricht, 1557-1612, deel II:
's-Gravenhage 1941, 364; G. Rauschen, Das Stadtbuch und
die Chronik von GangeZt, in: Zeitschrift des Aachener
Geschichtsvereins XIII (1891), 181-190.
(4) Een overzicht van zijn gehele oeuvre geeft J. Habets,
Jacobus Kritzraedt, in: Publications XXVIII (1891),
410-411.
Zie ook: archief Nederlandse provincie paters Jezuïeten
Nijmegen, doos 147 C 29 g: statie S.J. Sittard.
(5) Kurze Chronik von Sittard von 900 bis 1755, erschienen
im Almanach von Augustin Dunckel für das Jahr 1823.
(6) Pieter Ecrevisse, Nieuwe Sittardsche Almanak tot nut
en vemaak, voor 1837, Sittard .1836.
XXVI
Chr. Mertz, Wetenschap en Kunst, in:Sittard de ingangspoort
van Neerlands Mijngebied in het schoone Limburg,
Sittard (1924), 201.
(7) Kurze Chronik von Sittard van 900 bis 1755, erschienen
im AZma:nach von Augustin DunckeZ für das Jahr 1823,
fortgesetzt nach desseZben Manuscripten und anderen
QueZZen samrnt drei Anhängen, van 1757 bis in 1891, van
B.A. Pathast; Gedruckt bei G. Tholen, in Sittard, 1891.
Deze "Chronik" werd in 1975 door de V.V.V.-Sittard heruitgegeven.
(8) Chr. Quix, Geschiahte der ehemaligen Reichs-Abtei Burtscheid,
van ihrer Gründung im ?ten Jahrhundert bis 1400.
Nebst Urgeschichte der Stadt Aachfi;n, des FZeckens StoZberg,
des Städtchens GangeZt und einer Ubersicht der Länder
zwischen Ruhr und Maas bis auf Karl den Grossen, Aachen
1834.
(9) J. Russel, Kronijk of geschiedkundige beschrijving der
stad en voorrrnalige heerZijkheid Sittard, Maastricht 1862.
Herdrukt door de Europese bibliotheek te Zaltbommel 1974.
(10) M. Jansen, Inventaris van het oud-archief der gemeente
Sittard,
I: 12~3-1609, Sittard 1878;
II: 1609-1794, Roermond 1880.
(11) Een eigentijds "In MemoriaJD." waarin aandacht wordt geschonken
aan zij'n betekenis als Limburgs geschiedschrijver,
zie: De Maasgouw 3(1881), 497-498.
Een opsomming van een deel van zijn artikelen treft U
aan in de bibliografie van de uitgave Sittard historie
en gestaZte, Sittard 1971, 548-549.
(12) Ook hier wordt voor een nadere specifikatie verwezen
naar de in voetnoot 11 aangehaalde bibliografie, 542-
560.
(13) D. Otten, Schreibtraditionen und Schreibschichten in
Sittard im Zeitraum van 1450-1609. Proefschrift rijksuniversiteit
Utrecht 1977. Uitgegeven in de serie:
Rheinisches Archiv, Bd. 98, Bonn 1977.
XXVII
(14) Voor een nadere specifikatie zie de JaarversZagen van
de gemeenteZijke archiefdienst Sittard 1975-1977,
hoofdstukje VII: Gebruikmaking en Voorlichting, sub 7,
(15) Regesten en inventaris der archivalia van colZegiën,
ambtenaren, heeren en heerZijkheden, kapittels en
kZoosters in Limburg, zich bevindend in het ''Kon. Preuss.
Staatsarchiv" te Düsseldorf. Overdruk uit: Verslagen
omtrent 's Rijks oude archieven XXVII (1904), 545-599.
VersZagen omtrent 's Rijks oude archieven, 1926,II, 551.
(16) J.A.K. Haas, Inventaris van het archief van het Kapittel
van Sint Pieter te Sittard, Maastricht 1970.
(17) Sinds 1957 worden overzichtslijsten in druk uitgegeven
onder de titel: Das Staatsarchiv Düsseldorf und seine
Bestände. Inmiddels zijn verschenen de delen
I: Landes- und Gerichtsarchive von Jülich-Berg,
Kleve-Mark, Moers und Geldern, Siegburg 1957;
II: Kurköln (Landesarchiv und Gerichte). Herrschaften
Niederrheinisch-Westfälischer Kreis, Siegburg 1970;
IV: Stifts- und Klosterarchive, Siegburg 1964;
V: Archive des Nichtstaatlichen Bereichs und Handschriften,
Siegburg 1972;
VIII:Die Lehnregister des Herzogtums Kleve, Siegburg 1974.
(18) G.W.A. Panhuysen, Overzicht van de inhoud van het Rijksarchief
in Limburg te Maastricht. Overdruk uit Limburgs
Verleden II, Maastricht 1967.
De Rijksarchieven in NederZand II, 's-Gravenhage 1973, 584-635
(19) W.J. Formsma en F.C.J. Ketelaar, Gids voor de NederZa:ndse
Archieven. 2e Herziene druk, Bussum 1975, 51.
(20) Inventarisnummers 1, 32, 34-37, 39-43, 46, 48-51, 53-55.
(21) o.a. A.E.L. -Jonkergouw, Sittard Gulikse stad (van 1400-
1801). Uitgave V.V.V.-Sittard, Sittard 1977, 30 en 32;
A.E.L. Jonkergouw, Sittard vestingstad. Uitgave V.V.V.Sittard,
Sittard 1975, 58; Dunckel-Pothast, o.c., 10;
J. Russel, o.c., 24-25.
XXVIII
(22) Deze tekst werd mij welwillend ter beschikking gesteld
door de heer A.E.L. Jonk.ergouw te Sittard, die deze
aantrof in de nalatenschap van G. Delhougne. Volgens
aantekening moet het origineel zich in het archief van
het ambt Born/Sittard bevinden (rijksarchief Maastricht).
Helaas is geen gelegenheid geweest deze tekst te kontroleren
en na te gaan of van dit gebeuren nog meerdere
rapporten zijn opgemaakt. Bedoeld archief is nog
niet geordend en beschreven.
(23) Inventarisnummer 40; regest nummer 7.
(24) M. Jansen, Inventaris I, 146, nummer 258.
(25) A.E.L. Jonkergouw, o.a. GuZikse stad, 47; A.E.L. Jonkergouw,
o.o. Vestingstad, 60; N.G.H.M. Eussen, De stadhuizen
van Sittard, in: uitgave gemeentebestuur b.g.v. de officiële
opening van het stadskantoor op 30 augustus 1974 onder
de titel van: "Van Gewandthuys tot Stadskantoor", Sittard
1974; A.H. Simonis, Het Gewandhuys, in: Sittard historie en
gestalte, 40; Dunckel-Pothast, o.o., 11.
(26) Inventarisnummers 731, 732 en 735.
Wederopbouw toren in 1712; inventarisnmrn:ner 738.
(27) Inventarisnummer 936.
Overigens zijn deze gegevens verwerkt in iedere bijdrage
over Sittard waarin deze periode ter sprake komt.
(28) Inventarisnummer 646.
(29) Inventarisnummer 512.
H.H.E. Wouters, Het Limburgs Maasdai gedurende de Taahtigjarige-
en de Dertigjarige OorZog, met inZeiding
en vervoZg 1543-1~63, in: Limburgs Verleden II,
Maastricht 1967, 235; Th.G. Delhougne en A. Munsters,
Aanteekeningen over Sittard tijciens clen 30-jarigen oorlog,
in: De Maasgouw 60 (1946), 57; A.E.L. Jonkergouw,
o.a. GuZikse stad, 100.
(30) Inventarisnummer 513.
Verder de onder voetnoot (29) aangegeven literatuur.
XXIX
(31) Inventarisnummer 515.
(32) Inventarisnummer 522.
(33) Inventarisnummer 544.
(34) o.a. L. van Hommerich, Het archiefwezen van Heerlen
in het verleden, in: Het Land van Herle XXIV (1974),
45; H. Hardenberg, Inventaris der archieven van het
Arrondissement Maastricht en van Det departement van
de Nedermaas (1?94-1814), 's-Gravenhage 1946, CI.
(35) Zie voetnoot (34).
(36) A.E.L. Jonkergouw, o.a. GuUkse stad, 187; J·.o.
(Offermans), Uit Sittards verleden. Sittard in de
Franse tijd. Voorspel, in: De Speurder 21 mei 1948;
M. Jansen, o.a. Inventaris I, voorwoord.
(37) M. Jansen, o.a. Inventaris I, voorwoord.
(38) M. Jansen, o.a. Inventaris I, voorwoord.
(39) J.M. van de Venne, Beschrijving van de Doop-, Trouwen
Begraafboeken in de provincie Limburg, dagtekenende
van vóór de invoering van de Burgerlijke Stand,
's-Gravenhage 1953, 4-5, 10-11.
(40) Over dit onderwerp gevoerde korrespondentie, 1919-
1925; Gemeentearchief Sittard.
(41) Voor bredere informatie aangaande de Nederlandse
archiefwetgeving zie o.a. W.J. Formsma en F.C.J. Ketelaar,
o.a., 33-39; B. Woelderink, De geschiedenis van het
ar>ahiefwezen in Nederland in hoofdlijnen, in: Verslagen
en bijdragen rijksarchiefschool 1972/73, 1973/74,
Utrecht 1975, 61-90;
F.C.J. Ketelaar en J.D.Chr, de Vries, Hoofdzaken van
de Arahiefwetgeving. Syllabi rijksarchiefschool,
's-Gravenhage 1974, derde druk., 3-4.
(42) Zo o.a. bij resolutie van 22-9-1820 en bij circulaires
van 21-7-1827, 29-8-1829, 10-11-1829, 20-8-1832,
17-9-1834 en 2-11-1837, afgedrukt in het Administratief
Memoriaal der Provincie Limburg; bij de circulaire
XXX
van 10-7-1851 in het Provinciaal Blad voor het Hertogdom
Limburg en bij de circulaires van 8-2-1870,
10-3-1870, 15-10-1874, 17-1-1879, 24-11-1882, 17-4-1883,
22-3-1888 en 20-12-1888, opgenomen in het Provinciaal
Blad van Limburg alsmede de Provinciale Bladen nr. 17
van 1909 en 100 van 1922.
(43) Provinciaal Blad Limburg nr. 30 van 1870.
(44) G.D. Franquinet, OVerziaht der Gemeente-Archieven en beredeneerde
inventaris der oorkonden en bescheiden van
de gemeenten Sittard en Venloo, uitgegeven op last van
Gedeputeerde Staten, Maastricht 1872.
(45) Voor nadere bijzonderheden over deze persoon zie: Sittard
historie en gestalte, 466.
(46) Chronykje van het Hertogdom Limburg sedert MDCCCXXX, in:
De Maasgouw 96 (1977), 114; N.G.H.M. Eussen, o.a. Stadhuizen;
A.H. Simonis, o.a. Sittard historie en gestalte,
48.
(47) M. Jansen, o.a. Inventaris I, voorwoord.
(48) M. Jansen, o.a. Inventaris II, voorwoord.
(49) zie voetnoot (11).
(50) Korrespondentie en interne dokumentatie gem. archiefdienst
Sittard. Voor ontslagaanvrage van C. Jansen
als gemeentearchivaris zie Notulen Burgemeester en
Wethouders Sittard van 8 oktober 1915.
(51) o.a. Sittard historie en gestalte, 454; A.E.L. Jonkergouw
noemt in zijn uitgave Sittards oudste verleden, 4000 v.-
1400 n. Chr., Sittard 1976, op bladzijde 2 Delhougne
zelfs "amateur-archivaris". Het lijkt een vreemde konstruktie
voor een persoon die geen aanstelling had bij de
gemeente om als "amateur" namens het gemeentebestuur het
beheer over het gemeentelijk archievenbezit te voeren,
terwijl het archivariaat daarnaast nader gereglementeerd
was in de archiefwet 1918. In onze nasporingen wordt tussen
1914 en 1930 nergens de naam van Delhougne als
"archivaris" teruggevonden.
XXXI
(52) Korrespondentie 1915, gemeentearchief Sittard.
(53) Korrespondentie 1916 - rubriek A 2; archief.
(54) Korrespondentie 1917 - rubriek 4, dossier 622; id.
1918 - rubriek 4, dossier 602.
(55) Korrespondentie 1920 - rubriek 4, dossier 561.
(56) Korrespondentie 1928-1930, rubriek 1/13.
(57) Dossier 2.07.353.22: documentatie, registratuur en
archief, 1940-1959.
(58) J.M. van de Venne, Inventaris van de op het Gemeentearohief
van Sittard bewaarde archieven over de jaren
1243-1?98, Sittard (1920).
(59) "Wordt goedgevonden dat aan den Heer Flament voor het
in orde maken van het oud-archief f 250,- wordt vergoed".
Besluiten gemeenteraad Sittard 14 maart 1916; gemeentearchief
Sittard.
(60) Korrespondentie 1916 - rubriek A 2: archief.
(61) Korrespondentie 1917 - rubriek 4, dossier 332.
(62) Korrespondentie 1918 - rubriek 4, dossier 596; id.
1919 - rubriek 4, dossier 755,
(63) Korrespondentie 1920 - rubriek 4, dossier 765.
(64) NederZandsoh ArohievenbZad. Uitgave van de vereniging
van archivarissen in Nederland, jaargang 1921, 87.
(65) Besluiten gemeenteraad Sittard 19 december 1974.
(66) Korrespondentie 1925 - rubriek 4, dossier 10.
(67) Korrespondentie 1929, rubriek 1/13.
(68) Sittard historie en gestaZte, 48.
(69) Dossier 2.07.353.22: documentatie, registratuur en
archief, 1959-heden.
XXXII
(70) Goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten van
Limburg op het ingediende plan en de beschrijving
voor de bouw en de inrichting van een archiefbewaarplaats
te Sittard van 19 januari 1976, 1e afdeling,
nr. BD 23433; Aanwijzingsbesluit als archiefbewaarplaats in de zin
van artikel 23 van het Archiefbesluit 1968 door de
minister van cultuur, recreatie en maatschappelijk
werk van 29 maart 1976, nr. MMA/Ar. 184.594 I, gepubliceerd
in de Nederlandse Staatscourant van 8 april
1976, nr. 70 en meegedeeld in het Nederlands Archievenblad
1976, 226.
De kerkelijke registers zijn inmiddels op 3 juli 1978 in
bewaring gegeven aan het gemeentelijk archief.